Pedagogische kenmerken,
een praktijkcode voor freinetwerkers

 

Een freinetschool heeft leraren nodig die niet alleen doorkneed zijn in de freinettechnieken, maar zich ook de pedagogische visie die daaraan ten grondslag ligt, eigen hebben gemaakt. Dat gaat niet vanzelf, freinetwerker word je al doende en al zoekend (tâtonnement expérimental), en door regelmatig samenwerken en overleggen met collega’s.

  

In 1964 ontwierp Freinet onder de titel, Les invariants pédagogiques, een van zijn laatste publicaties, te beschouwen als zijn opvoedkundig testament. En nu, ruim veertig jaar later, is er een Nederlandse bewerking voor freinetwerkers, onder de titel Pedagogische Kenmerken.

Geen letterlijke vertaling, maar een bewerking in de geest van Freinet, toegeschreven naar onze tijd, onze omstandigheden, ons spraakgebruik.

 

Pedagogische Kenmerken is te beschouwen als een praktijkcode met een reeks kenmerken en kwaliteiten waaraan:

  1. freinetwerkers en freinetscholen zijn te herkennen, want op freinetscholen wordt anders gewerkt;

  2. je jezelf kunt spiegelen, want soms zou je wel eens willen weten: waar sta ik, hoever ben ik, wat kan nog beter?

  3. je je als team, als school kunt spiegelen, want ook als team wil je wel eens weten hoever je bent, wat je kwaliteit is.

De Pedagogische Kenmerken zijn dus in eerste instantie bestemd voor persoonlijk gebruik, als hulpmiddel bij je verdere ontwikkeling tot vakbekwaam freinetwerker. Maar het is heel goed mogelijk dat een schoolteam deze praktijkcode gebruikt als een instrument om de kwaliteit van de school te beschrijven, zoals van overheidswege verwacht wordt.

 

Onze praktijkcode bestaat uit 24 paragrafen/kenmerken. Elke paragraaf bevat:

  1. een pedagogisch kenmerk, in de vorm van een stelling;

  2. een nadere uitwerking, een toelichting, vaak met voorbeelden;

  3. reflectie : hoever ben ik op dit punt?

 

 

KENMERK 1: De kinderen en jij zijn uit hetzelfde hout gesneden.

 

Uitwerking

Een kind is als een onvolgroeide boom die, net als een volwassen boom, groeit, zich voedt, zich verdedigt. Een kind eet, voelt, lijdt, zoekt en vecht net als jij maar in een ander ritme. Een klein kind is vergeleken met jou onwetend, onervaren en lichamelijk zwakker, maar beschikt tegelijk over een intense levenskracht die bij volwassenen al vaak is aangetast. Tussen jou en de kinderen bestaat geen wezenlijk maar slechts een gradueel verschil. De pedagogische relatie tussen jou en je leerlingen berust op wederkerigheid.

Stel je daarom, voordat je een kind beoordeelt, straft of complimenteert eerst de vraag: hoe zou ik in zijn plaats reageren? Wat deed ik toen ik zo oud was?

We kunnen alleen opvoeden vanuit waardering. Dat wil zeggen: respecteer de kinderen, al voordat ze jou respecteren, onvoorwaardelijk, belangeloos. En omdat de kinderen ervaren dat je het meent, dat je echt bent, dat je respect authentiek is, kunnen ze ook niet anders dan respect met wederrespect beantwoorden.

 

Reflectie

Als ik een kind beoordeel, straf, of complimenteer, stel ik mezelf steeds de vraag: hoe zou ik in zijn plaats reageren? Wat deed ik toen ik zo oud was?

 

KENMERK 2: Je bent wel groter en ouder maar daarom nog niet hoger en beter dan de kinderen.

 

Uitwerking

Wie groot is heeft vaak onbewust de neiging om kleineren als zijn minderen te beschouwen. Je bent groter dan je leerlingen; dat kan je het gevoel geven superieur te zijn. Daar moet je je tegen verzetten; dat moet je afleren. En dat kan ook. Begin aan de buitenkant, toon dat je niet boven de kinderen staat:

  • Zet je werktafel niet voor maar in de klas.

  • Ga alleen staan als dat nodig is.

  • Laat kinderen de kring voorzitten. Wacht, net als zij, op je beurt, als je wat wilt inbrengen.

Werk met de kinderen mee. Doe net als de kinderen mee aan leeskring, tekstenkring,

schoolcorrespondentie.
Kortom, leef temidden van de kinderen. Geef je zelf. Straal warmte uit. Kinderen en volwassenen zijn niet alleen gelijkaardig maar ook gelijkwaardig. De pedagogische relatie tussen jou en je leerlingen berust op gelijkwaardigheid.

 

Reflectie

Mijn werktafel staat in de klas. Ik ga alleen staan als dat zinvol is. Ook de kinderen zitten de kring en klassenvergadering voor. Ik doe net als de kinderen mee aan leeskring, tekstenkring, correspondentie.

 

KENMERK 3: Aard en gedrag van een kind worden mede bepaald door zijn algehele lichamelijke en geestelijke gesteldheid

 

Uitwerking

Als een kind niet werkt of zich onbehoorlijk gedraagt, gebeurt dat lang niet altijd met opzet of uit kwaadaardigheid. Toch komt dat voor. En dan zit jij met de gebakken peren.

Maar dat wil niet zeggen dat een kind altijd en volledig verantwoordelijk is voor zijn handelen.Vergeet niet dat ook jij half werk levert als je hoofdpijn of kiespijn hebt, of last van je maag. En jij kunt je ook opwinden als je het in de teamvergadering moet afleggen tegen je beter gebekte collega, of als je plannen worden afgewezen. De kinderen zijn niet anders.

Als ze je teleurstellen, vraag je dan eerst even af: schort er iets aan, thuis, lichamelijk? Zijn ze door het een of ander uit hun evenwicht? Probeer er wat aan te doen. En als dat niet lukt, probeer dan tenminste zo’n kind met wat meer begrip en warmte te benaderen; dat zal meteen ook de sfeer in de klas verbeteren. Je komt zo tegemoet aan een van de fundamentele menselijke behoeften: de behoefte aan relatie.

 

Reflectie

Als een kind het niet goed doet, probeer ik door gesprekken met het kind, collega’s of ouders de oorzaken van dat gedrag te achterhalen.

 
KENMERK 4: Aard en gedrag van een kind worden ook bepaald door zijn sociale en culturele achtergronden.
 

 

Uitwerking

Het maakt nogal verschil of de kinderen een Nederlandse of een buitenlandse achtergrond hebben; of ze thuis godsdienstig worden opgevoed of humanistisch; of de ouders academisch gevormd zijn of dat ze weinig scholing hebben gehad; of het gezin leeft van een dubbel inkomen of dat de alleenstaande ouder moet rondkomen van een lage uitkering.

Verschillen in milieus komen tot uitdrukking in normverschillen, taalverschillen, gedragsverschillen. Het is dus belangrijk dat je je in de sociaal-culturele achtergronden van je leerlingen verdiept:

  • door de kinderen goed te observeren, goed naar ze te luisteren;

  • door huisbezoek en door ouders gastlessen te laten geven;

door studie.

Daardoor kun je ze beter begrijpen en beter plaatsen, zonder te vervallen in stereotypering, zoals: Marokkaanse kinderen zijn altijd veel........ dan Surinaamse.

Benader de verschillen tussen kinderen eerder als een verrijking dan als een verzwaring van je beroep. Maak gebruik van cultuur- en taalverschillen, binnen klas en school, maar bijvoorbeeld ook door de keuze van correspondentieklassen.

 

Reflectie

Ik verdiep me in de culturele verschillen tussen de kinderen door studie en huisbezoek aan alle gezinnen. Cultuur- en taalverschillen maken onderdeel uit van ons schoolplan. Ouders van verschillende origine komen regelmatig vertellen over hun beroep, hun geschiedenis, hun cultuur of godsdienst.

 
 
 

2 Het gedrag van kinderen

 

KENMERK 5: Commandeer niet, maar overleg.

 

Uitwerking

Als je op de rand van het zwembad staat en iemand geeft je een duw in de rug, dan probeer je instinctief en mechanisch die druk te weerstaan en door een tegengestelde beweging je evenwicht te hervinden. Zo reageren ook ons verstand en gevoel: autoritaire druk in de vorm van bevelen, roepen dezelfde reflex op: weerstand bieden. Dat geldt ook voor kinderen.
Als opvoeder geef je leiding, maar dat hoeft niet autoritair te gebeuren. Je kunt het klassenleven ook zo inrichten dat de kinderen zoveel mogelijk zelf initiatieven kunnen ontplooien. Bijvoorbeeld door ze hun eigen dag- en weekplannen te laten maken en uitvoeren. Door ze hun werk zoveel mogelijk zelf te laten kiezen, door ze de ruimte te geven eigen interesses te volgen. Zo ervaren ze wat het betekent eigenaar te zijn van hun eigen werk. Dat motiveert.
Het schoolwerk vereist een zekere discipline en regelmaat: de school begint en eindigt op vaste tijdstippen; pauzeren, fruit eten, lunchen eveneens; werk, spel, sport vereisen een bepaalde opstelling. Hoe vanzelfsprekend ook, soms kan enige uitleg geen kwaad. En soms kan het nodig zijn in overleg van een regel af te wijken.
En al even natuurlijk zijn er school- en klassenregels als: rustig binnenkomen, rommel opruimen, klassendienst. Werk niet met ellenlange reglementen, maar met gezamenlijk gemaakte afspraken in de klassenvergadering. Dat is de essentie van de klassendemocratie. Kinderen begrijpen dit uitstekend: samenleven in een groep vereist orde en regelmaat. Ze vinden het prettig als ze ongestoord kunnen werken. Ze ervaren dat regels en afspraken in hun belang zijn.
Het spreekt voor zich dat die afspraken ook voor jezelf gelden.

 

Reflectie

Ik commandeer niet, ik overleg. De orde in mijn klas is gebaseerd op een gemeenschappelijk overeengekomen werkdiscipline. In de klassenvergadering worden regels opgesteld en afspraken gemaakt.

 

KENMERK 6: Veeleisend maar zelfgekozen werk geeft meer voldoening dan eenvoudige maar opgedrongen activiteiten.

 

Uitwerking

Als de relatie tussen jou en de kinderen er een is van gelijkwaardigheid, als orde en regelmaat gebaseerd zijn op gezamenlijke afspraken, als kinderen hun werk of het thema van hun werk in vrijheid kunnen kiezen, als ze hun eigen werkplannen maken, hun eigen werkritme mogen kiezen, dan is er sprake van een stimulerend pedagogisch klimaat dat tegemoet komt aan de fundamentele behoefte aan autonomie. Het is een wereld van verschil als iemand vindt dat je iets moet doen of dat je zelf vindt dat het moet gebeuren.
Dat geldt toch ook voor jezelf? De handleiding van Veilig Leren Lezen volgen is veel makkelijker dan de veel eigen initiatief en creativiteit eisende levend lezen-aanpak van een freinetschool. En toch heb je daar voor gekozen.

 

Reflectie

Ik heb het onderwijs zo georganiseerd dat kinderen hun werk vrij kunnen kiezen wat betreft thema,vormgeving, presentatie. Die vrijheid wordt zichtbaar in individuele en gezamenlijke werkplannen.

 

KENMERK 7: Werk moet zinvol en inspirerend zijn

 

Uitwerking

Trappen op een hometrainer is een kind gauw beu. Op een echte fiets wil het wel de wereld rond. Mechanisch opdreunen van onbegrepen teksten, invuloefeningen bij taal zonder enige expressieve of communicatieve functie, het is allemaal afstompend en weinig inspirerend.
Niet voor niets scoort methodisch taalonderwijs slecht bij kinderen.

Het heeft ook weinig zin de schoolse en mechanische oefeningen een speels karakter te geven, of de schoolse werkjes telkens in een nieuw jasje te steken: na een aantal keren is het speelse of het nieuwe eraf en blijft toch weer de schoolse, opgedrongen schoolroutine over. Weg motivatie. Kinderen hou je niet voor de gek. Ze zien heel goed het verschil tussen werken voor een cijfer, een toets, of de meester enerzijds en werk dat voor jezelf zinvol en betekenisvol is, waar je wat aan hebt, niet alleen later maar nu ook; werk waar je rijker en gelukkiger door wordt: samen een krant of een boekje maken, gedichten schrijven, corresponderen, onderzoek doen, experimenteren, schilderen, dieren en planten verzorgen, de klassenkas beheren.

 

Reflectie

Ik ga bij inhoud en organisatie van het werk steeds uit van het leven van de kinderen. Er wordt toegewerkt naar een zinvol doel: mooie en functionele eindproducten en presentaties.

 

KENMERK 8: Niet schools maar levend leren.

 

Uitwerking

Het schoolse leren blijkt buiten de school geen waarde te hebben: geen enkele moeder zal haar baby via methodische spreeklessen tot spreken of via een systematische looptraining tot lopen opleiden. En ook fietsen leer je zonder mondelinge of schriftelijke cursus. Je leert praten en lopen al doende. Volgens het principe van levend leren. Waarom zou dat bij lezen, schrijven, tekenen, rekenen ook niet kunnen?

Stel je zelf wat vaker vragen als:

  • Zou ik die schoolse oefeningen graag doen en tot een goed einde brengen?

  • Als ik die tegenstribbelende leerling was, zou ik met meer aandacht en inzet werken?

Als ik de klassendeur openzette en de kinderen echt vrij liet, zouden ze dan doorgaan of wegglippen naar andere bezigheden?

 

Reflectie

Mijn lees- en taalonderwijs zijn gebaseerd op de uitgangspunten van Levend Lezen en Levend Taalonderwijs en mijn rekenonderwijs op die van Levend Rekenen.

 

KENMERK 9: Succes stimuleert.

 

Uitwerking

Veel onderwijs staat in het teken van testen en toetsen. Testen om vast te stellen waar iemands tekorten zitten om daar dan extra aandacht aan te schenken. Toetsen om vast te stellen wie welk deel van de toetsstof nog niet beheerst om daar dan extra op te oefenen. Als we zo werken, zijn we altijd bezig met het wegwerken van tekorten; tekorten van kinderen die iets nog niet snappen; en onze eigen tekorten: we hebben het niet goed uitgelegd of voorgedaan.
Natuurlijk kunnen we kinderen geen hoge cijfers geven voor ontoereikend werk of een leerling complimenteren met een schrift vol ezelsoren. Wat wèl kan is:

  • Kijken waar een kind goed in is. Dat motiveert. Zwakke punten overwinnen door de sterke nog sterker te maken.

  • Betrokkenheid tonen, zorgen voor een stimulerend pedagogisch klimaat waarin kinderen gedijen.

  • Werk aanbieden dat met liefde en enthousiasme wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld mooie schilderijen en keramiek.

  • Spreekbeurten en presentaties met een passende felicitatie (bijvoorbeeld applaus) belonen.

Je eigen rol veranderen: van corrector in gids.

 

Reflectie

Uit respect voor de kinderen probeer ik het beste uit ieder kind te halen: door ieder kind in zijn eigen waarde te laten, door een positieve benadering, door eisen te stellen, door complimenten te geven.

 

KENMERK 10: Werk en spel komen voort uit een aangeboren behoefte tot activiteit

 

Uitwerking

Een volwassene speelt omdat hij niks belangrijks te doen heeft, of omdat hij moe is en zich wil ontspannen. Maar het kind, zeker het jonge kind speelt zijn leven. Het speelt niet om te leren, het leert doordat het speelt. Het spel voedt de ontwikkeling van het kind, net zoals deze ontwikkeling zijn spel voedt. Het spel is het werk van het kind, de motor daarachter het plezier.
Zeker voor jonge kinderen wordt spel vaak belangrijker geacht dan werk. En ook thuis is het vaak heel gewoon dat kinderen niet meer bij het werk betrokken worden. Spelletjes, computergames, en de sportclub gaan voor huishoudelijke taken.
Op school is het vaak het andersom: gaandeweg van groep 1 tot en met 8 neemt het spelelement in het onderwijs af, vaak ten gunste van opgelegde werkjes, taken en oefeningen die even weinig met spel als met natuurlijk, zin- en betekenisvol werk te maken hebben.
Er is dus bij peuters, kleuters en oudere kinderen zowel ruimte voor spel als voor werk. Van beide kunnen ze leren. Voorwaarde is: een inspirerende leer-, werk- en speelomgeving.
De freinetpedagogie is de pedagogie van de arbeid. Dat wil onder meer zeggen: al doende, al spelend, al werkend, al experimenterend leren. Dus leren tekenen, timmeren, koken, lezen door te tekenen, te timmeren, koken, te lezen, te tekenen zoals je leerde lopen door te lopen. Spelenderwijs en werkendeweg.

 

Reflectie

Kinderen krijgen bij mij de ruimte voor zowel spel als werk, voor lerend spelen en spelend leren.

 

3 De onderwijstechnieken

 

KENMERK 11: Proefondervindelijk verkennen is de natuurlijke en algemeen gebruikte manier om kennis te verwerven.

 

Uitwerking

In het onderwijs zijn waarnemen, opzoeken, uitleggen, demonstreren, oefenen de meest gebruikte vormen van kennisverwerving. Maar garandeert deze werkwijze echte kennis, of moeten we eerder spreken van oppervlakkige, toetsbare informatie, waarvan geldt: zo gewonnen zo geronnen?

Centraal in de Freinet’s visie op leren staat het proefondervindelijk verkennen (tâtonnement experimental). Dat wil zeggen: al doende, onderzoekend, ervarend, experimenterend leren, niet alleen met het hoofd maar ook met de handen en alle zintuigen, als een jonge onderzoeker, een wetenschapper-in-de-dop. Dit is de natuurlijke weg naar werkelijke beschaving, naar echte ontwikkeling, naar kennis die je eigendom is geworden, die je je hebt eigengemaakt.

 

Reflectie

In mijn praktijk staan zelf ervaren, zelf ontdekken, kennis en vaardigheden verwerven door experiment en eigen onderzoek centraal bij de vakgebieden en het besturen van de klas.

 

KENMERK 12: Kennis verwerf en onthoud je niet door het inprenten van regels en voorschriften, maar door ondervinding.

 

Uitwerking

Een goed geheugen is van groot nut, maar als het niet meer is als een cassettebandje dat woorden opneemt en ze op commando weergeeft, stelt het niets voor. Iets domweg uit je hoofd leren zonder het te begrijpen, zonder dat het enig verband houdt met al verworven kennis, is weinig zinvol. Al dat soort kennis is vluchtig.

Je wordt geen kunstenaar door kennis van het perspectief, geen wiskundige door louter formulekennis. Wie denkt dat je een taal leert door eerst alle regels en voorschriften (dus de grammatica) erin te stampen, spant de wagen voor het paard. Een taal leer je al sprekend, luisterend, lezend en schrijvend, kortom, al doende. Daarna en daardoor ontstaat het inzicht in de grammatica van de eigen taal, wat bijvoorbeeld kan helpen bij het aanleren van een tweede of een derde taal. Meer in het algemeen: de zo verworven kennis moet de basis vormen voor volgende stappen, voor verbreding, verdieping en verfijning. Daarbij is de rol van de leraar essentieel: prikkelen, inspireren, informatie toevoegen, samenhangen laten zien.

 

Reflectie

Ik streef ernaar dat mijn leerlingen al doende, door onderzoek, ondervinding en experiment oog krijgen voor de regels in het taalsysteem, de wetmatigheid in het getallensysteem, het perspectief in een landschapstekening. Ik zorg waar nodig door vragen stellen of door lessen achteraf of door het aanbieden van extra oefening voor samenhang, verdieping en automatisering.

 

KENMERK 13: Intelligentie is meervoudig en ontwikkelt zich in samenhang met andere levensfuncties.

 

Uitwerking

Net als gezondheid is het verstand verbonden met andere levensfuncties. Intelligentie ontwikkelen is dus niet alleen kwestie van woorden en begrippen in het geheugen opslaan; dat impliceert een abstracte opvatting over intelligentie, die los van de werkelijkheid opereert. Nee, taalontwikkeling en verstandelijke groei hebben juist baat bij ondervinding, zintuiglijke waarneming, experimenteren. Intelligentie is veelzijdig, meervoudig. Je kunt ook zeggen dat er verschillende vormen van intelligentie zijn:

 

De intelligentie van de handen. Dat heeft iemand van wie je zegt: wat zijn ogen zien, kunnen zijn handen maken.

Motorische intelligentie.
De artistieke intelligentie van de kunstenaar.
De intelligentie van het gezonde verstand.

De speculatieve intelligentie van de filosoof, de wetenschapper, de uitvinder.

De sociale intelligentie van politicus en leidinggevenden.

 

Vormen van intelligentie komen, als het goed is, tot hun recht in ons onderwijs.

 

Reflectie

Ik zorg in mijn klas voor werkhoeken en technieken waarin en waardoor de verschillende vormen van intelligentie allemaal aan bod komen.

 

KENMERK 14: Praat minder, vertel liever.

 

Uitwerking

Hoe organiseer ik mijn onderwijs? Ga bij die vraag uit van de gedachte dat je onderwijstechnieken (bijvoorbeeld: werk, presentatie, instructie, oefening, vertellen) zoveel mogelijk aansluiten bij de werkkeuzen van de kinderen en bij de werkdoelen. Beknopt geformuleerd: vorm volgt functie.
Dat geldt ook voor jouw aandeel. Aandachtig werkende kinderen bijvoorbeeld, willen liever niet gestoord worden door een praatzieke leraar, die alsmaar informatie verstrekt of voortdurend aanwijzingen geeft, voortdurend controleert of het wel goed gaat. Schenk kinderen ook in dit opzicht je vertrouwen.

Kinderen zitten ook niet te wachten op ellenlange uiteenzettingen over onderwerpen die hen niet raken. En korte instructies zijn beter dan lange. Kinderen willen, als het goed is, zo snel mogelijk zelf op onderzoek uitgaan, zelf proberen informatie te achterhalen, zelf regels en wetmatigheden ontdekken (zie Kenmerk 12) en, als ze op problemen stuiten, roepen ze je hulp in. Laat de kinderen met vragen komen. En jij zorgt, waar nodig, voor ordening en samenhang, in samenspraak met de klas of in een les achteraf.
Dit wil overigens niet zeggen dat kinderen niet graag luisteren naar mooie verhalen, beeldend voorgelezen en verteld door een bevlogen leraar: geschiedenisverhalen, mythen, bijbel- of koranverhalen, sprookjes, ontdekkingen. Die vertellende leraar willen we juist weer terug. Verhalen in een persoonlijk en gevarieerd taalgebruik zijn een voorbeeld voor de kinderen, verrijken hun woordenschat. Bedenk dat voor een aantal kinderen in je klas jij misschien wel het enige goede voorbeeld bent.

 

Reflectie

In mijn klas staat het werk centraal. Ik kies mijn onderwijstechnieken op basis van: vorm volgt functie. Ik vertel een keer per week een verhaal en lees regelmatig voor.

 

KENMERK 15: Van levend, zinvol en betekenisvol werk krijgt een kind niet gauw genoeg.

 

Uitwerking

Een activiteit die tegen onze natuur ingaat, werk waartoe we worden gedwongen – dat is vermoeiend. Dat geldt voor de kinderen net zo goed als voor jou. Men zegt wel eens dat jonge kinderen hooguit 40 minuten met iets bezig kunnen zijn en zich dan moeten ontspannen.
Maar als een kind aan iets werkt dat het als zinvol ervaart, motiverend en inspirerend werk, dan kan het uren doorgaan. Op een freinet-school werken kinderen, uitzonderingen daargelaten, zonder onderbreking van half negen tot half twaalf.

Afgezien van oorzaken lichamelijke of geestelijke problemen (zie Kenmerk 3), zijn vermoeidheid, verveling en gebrek aan motivatie een graadmeter voor de onderwijskwaliteit.

 

Reflectie

In mijn klas zijn de kinderen niet gauw moe van het werk. Ze ervaren hun werk als uitdagend en zinvol. Daardoor zijn ze gemotiveerd. De kinderen en ik vinden hard werken leuk.

 

KENMERK 16: Liever stimuleren dan controleren, liever helpen dan straffen.

 

Uitwerking

Jij voelt je toch ook niet op je gemak als je aangehouden wordt door de politie: wat heb ik nu weer gedaan? schiet er door je heen. Zo roepen toetsen en overhoringen altijd weer spanningen en weerstand op. De leraar die nooit vraagt: hoe vond je dat boek? maar altijd: vertel eens wat je hebt gelezen? wordt gezien als een controleur die, net als de politieagent, de overtreder zoekt

Moeten we dan fouten en zwakheden maar laten voor wat ze zijn? Natuurlijk niet, maar een moeder straft haar peuter niet omdat het een woord verkeerd zegt of valt bij het leren lopen. Onze taak is niet straffen maar helpen; niet fouten aanstrepen en tellen maar verbeteren en laten zien hoe het beter kan; niet alleen de zwakke maar juist ook de sterke punten signaleren; interesse tonen in het leven en het werk van de kinderen.

Belangrijk is ook dat we kinderen duidelijk maken waarom we bijvoorbeeld een brief corrigeren voor die de deur uitgaat: we willen dat onze correspondentieklas de inhoud van onze brief begrijpt en niet afgeleid wordt door taal- en spelfouten.

 

Reflectie

Ik ben een gids. Verbeteren betekent voor mij vooruithelpen en ik doe dat dan ook bij voorkeur in samenspraak met de kinderen.

 

KENMERK 17: Weg met de toetsbatterij, naar een kindvolgsysteem gebaseerd op brevetten en potfolio’s.

 

Uitwerking

Cijfers betekenen pas iets als ze objectief en nauwkeurig toegekend werden. Bij eenvoudige reken- en taalvaardigheden zal dat wel kunnen, maar complex werk, waarbij het op intelligentie, begrijpen, aanvoelen en sociale en presentatievaardigheden aankomt, is niet systematisch te meten.
Het gevolg is dat vooral de makkelijk meetbare zaken beoordeeld worden. Zo dekt de cito-eindtoets voor taal bijvoorbeeld slechts een kwart van de kerndoelen. En het gevolg daarvan zal zijn dat de school zich voornamelijk richt op de toetsstof. Taalonderwijs verwordt dan tot toetsvoorbereiding. En het eind van het liedje is dat niet taalbeheersing maar toetsvaardigheid getoetst wordt.

Dit geldt niet alleen voor eindtoetsen maar voor een groot deel van de toetsbatterij waaraan kinderen vanaf groep 1 (2e kleuter) worden onderworpen. En op de uitkomsten van dit soort toetsen:

  • stoelen de leerlingvolgsystemen;

  • is de selectie naar het vervolgonderwijs gebaseerd;

  • worden scholen beoordeeld en in klassementen ingedeeld die op internet verschijnen.

    Als vindingrijkheid, verantwoordelijkheidsbesef, samenwerken, sociale vaardigheid, creativiteit, gevoel voor kunst, belangstelling voor natuur en wetenschap en historisch besef buiten de meetbare kaders, en nauwelijks een rol spelen bij de beoordeling van kinderen en van de scholen, is de verleiding wel heel groot deze zaken op hun beloop te laten. De school is dan louter taalrekenschool.

     

    Een freinet-klas kenmerkt zich door:

  • werk dat motiveert omdat het als betekenis- en zinvol wordt ervaren;

  • gezonde wedijver, gebaseerd op coöperatieve en sociale competitie;

  • een spaarzaam gebruik van toetsen;

  • een kindvolgsysteem waarbij kinderen niet met elkaar worden vergeleken om vorderingen te

    meten, maar op eigen waarde en ontwikkeling; een kindvolgsysteem dat is gebaseerd op brevetten en portfolio’s.

     

Reflectie

Ik heb toetsen en cijfers vervangen door beoordeling van bereikte werkdoelen, brevetten en portfolio’s.

 

KENMERK 18: Kinderen werken graag naar eigen interesses, individueel of in groepjes temidden van de klas als coöperatieve leef- & werkgemeenschap (coöperatie).

 

Uitwerking

Het klassikale onderwijs houdt in: kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd werken op hetzelfde moment, in hetzelfde tempo, volgens dezelfde aanpak aan dezelfde som. Iedereen snapt dat dat niet kan, en dus worden er allerlei ingewikkelde variaties op dit systeem verzonnen: differentiatiemodellen. Beter is het om dat systeem helemaal los te laten en de kinderen in hun eigen ritme te laten werken temidden van een levende werkgemeenschap. Afhankelijk van het werkdoel werken de kinderen individueel of in groepjes. Maar ook groepswerk houdt niet per se in dat ieder groepslid hetzelfde doet; ieder levert een eigen, persoonlijke bijdrage in de dienst van de groep. Ze ervaren dat het fijn is om iets constructiefs voor anderen te doen en leren waarderen wat anderen voor hen doen.
Het gaat om samen leren en leren van elkaar. Voltooid werk, of dat nu individueel of groepswerk is, wordt gepresenteerd aan de hele klas en uitgewisseld met anderen..

 

Reflectie

Mijn onderwijs is niet klassikaal. Er is ruimte voor individueel werk en voor groepswerk; werkproducten en hun totstandkoming worden uitgewisseld en gepresenteerd.

 

KENMERK 19: Baseer orde en discipline op de werkorganisatie en gezamenlijk gemaakte afspraken en eigen verantwoordelijkheid.

 

Uitwerking

Zelfwerkzaamheid, zelfbestuur, zelfgekozen werk, groepswerk, vrije expressie – dit alles is niet synoniem met wanorde en ieder voor zich.
In een freinetklas is een echte, een door de kinderen zelf gewilde en beleefde orde nodig. Een orde die voortvloeit uit de organisatie van het werk, de werkafspraken die gemaakt worden in de klassenvergadering, de persoonlijke werkplannen, de eigen verantwoordelijkheid.
Binnen deze organisatie zouden straffen eigenlijk overbodig moeten zijn. Straf vernedert, ook als het bestrafte kind die vernedering verbergt achter branie en opschepperij. Straf roept innerlijk en soms openlijk verzet op; het veroorzaakt woede, wraakgevoelens en niet zelden haat. Let daarom goed op de reacties van het gestrafte kind en probeer je te herinneren wat er in jou omging als je vroeger gestraft werd.
Soms lijken straffen de enige oplossing om de orde te handhaven. Er zijn kinderen die thuis gewend zijn aan meppen en straffen, dus op school niet anders verwachten en zich dienovereenkomstig gedragen.
Het zal niet meevallen hen van de ene op de andere dag tot een innerlijk beleefde en functionele discipline te brengen. We zullen soms ten einde raad een sanctie toepassen. Dat mag begrijpelijk zijn, het blijft verkeerd. Dat moet ons uitgangspunt blijven, ook al beseffen we dat we de situatie niet onmiddellijk kunnen veranderen.

 

Reflectie

Ik straf zelden of nooit. De discipline in mijn klas vloeit voort uit de organisatie van het werk en is gebaseerd op gemeenschappelijk overeengekomen afspraken. Problemen worden besproken in de klassenvergadering.

 

KENMERK 20: Kleinschaligheid voorkomt anonimiteit en bevordert het gemeenschapsgevoel.

 

Uitwerking

Bij echte kennis, vorming, ontwikkeling, beschaving gaat het om:

  • de vorming van de mens in het kind;

  • de mens van morgen, de individuele en de sociale mens;

  • de werknemer die zijn rechten en plichten kent en moedig genoeg is om ernaar te handelen;

de verstandige mens in het verstandige kind;de zoekende, scheppende mens, de schrijver, de wetenschapper, de musicus, de kunstenaar.

 

Die kwaliteiten ontwikkelen zich als er werkelijk ruimte is voor werken, voor individueel en sociaal optreden. Je leert door te leven en te werken in en met een groep. Dat gemeenschapsgevoel bestaat in grote schoolcomplexen minder. In kleine scholen kent iedereen elkaar; leraren kunnen er samen de kinderen in hun ontwikkeling volgen. Dat is in grote scholen ondenkbaar.

Daarom is het nodig deze te splitsen in pedagogische eenheden van maximaal acht groepen om het onderwijs te ontwikkelen in bovenomschreven richting.
Bovenschoolse besturen staan vaak op grote afstand van de verschillende scholen, ontwikkelen vaak strategisch beleid dat voor de afzonderlijke schoolteams nauwelijks herkenbaar is. Ze halen geld en autonomie weg bij de scholen, vergen extra overleg, veroorzaken bureaucratie en blokkeren ontwikkelingen op vernieuwingsscholen door een ongericht personeels- en benoemingsbeleid.

Van hen en van de bovenschoolse directies mag werkelijke kennis van en respect voor de verschillende vernieuwingsstromingen en betrokkenheid bij deze scholen verwacht worden. Van het schoolteam en de ouderraad van een freinetschool mag verwacht worden dat zij de pedagogische identiteit van hun school binnen een grote bestuurseenheid krachtig verdedigen.

 

Reflectie

Ik heb 20 à 25 kinderen in de klas en onze school telt 8 groepen. Klas en school fungeren als een coöperatie.

 

KENMERK 21: Leven en werken in een freinetschool vooronderstelt een schoolcoöperatie, dat wil zeggen: zelfbestuur van leerlingen en onderwijzers.

 

Uitwerking

Uit alle voorgaande kenmerken volgt dat een school een schoolcoöperatie is en een klas dus een klassecoöperatie. Dat wil zeggen een leef- en werkgemeenschap waar leerlingen en leraar samen de verantwoordelijkheid voor dragen. Die verantwoordelijkheid betreft:

  1. Materiële zaken: beheer van lokaal, gereedschap, materialen, planten en dieren en de klassenkas.

  2. Immateriële aangelegenheden: de sociale en morele aspecten van het klassenleven. Muurkrant en klassenvergadering vormen daarvoor de technieken.

  3. Het kiezen van het werk en de kwaliteit daarvan.

En de leraar is bij dit alles geen buitenstaande toeschouwer die van tijd tot tijd ingrijpt als hij fouten en tekortkomingen signaleert. Nee, hij maakt deel uit van de werkgemeenschap en is, vanwege zijn inzicht, ondervinding en daadkracht, een onmisbaar lid.

 

Reflectie

Mijn klas is in alle opzichten een coöperatieve leef- en werkgemeenschap.

 

KENMERK 22: De democratie van morgen wordt voorbereid door de democratie op school.

 

Uitwerking

De freinetpedagogie wil kinderen helpen vormen tot mondige, kritische, verantwoordelijke, hulpvaardige en sociaal vaardige mensen. Daarom functioneert een freinetklas als een zichzelf besturende coöperatie. Dat komt duidelijk tot uitdrukking in:


1. De KLASSENVERGADERING. Daar leren de kinderen overleggen en samen beslissingen nemen. Ze bespreken problemen en ervaren dat regels en afspraken in hun eigen belang zijn. Ze leren kinderen met verschillen omgaan en ervaren de ongelijkheid in informatie en kennis. Ze ervaren hoe sociale verbanden in elkaar zitten en hoe regels daarbij ontstaan. Ze komen al doende te weten waarvoor regels dienen en of die wel of niet overtreden (of veranderd) kunnen worden. Ze ervaren dat er echt naar hen geluisterd wordt en dat ze aan veel dingen zelf wat kunnen doen.

2. Het beheer van de KLASSENKAS. Kinderen leren verantwoordelijk te zijn voor geld.

3. Binnen schoolverband kunnen kinderen door middel van een SCHOOLRAAD of kinderraad invloed uitoefenen op hun omgeving.

De freinetschool is een democratische proeftuin voor zelfbestuur. Burgerschapskunde is er geen vak maar dagelijkse praktijk.

 

Reflectie

In mijn school en mijn klas worden zelfbestuur, democratie en burgerschapskunde in de praktijk beoefend en geleerd.

 

KENMERK 23: De freinetpedagogie staat vaak haaks op de huidige tijdgeest.

 

Uitwerking

Het lijkt er misschien op dat we het tij niet mee hebben en dat de tijdgeest een bedreiging vormt voor het freinetconcept:

1. De tijdgeest wordt bepaald door een postmodern individualisme. Niet de samenleving en ook niet het individu-als-sociaal-wezen maar het individu en diens belangen en leervragen staan centraal. Daarop reageert het onderwijs met individuele leerwegen, modules. Groepswerk, laat staan uitwisseling en presentatie, klassendemocratie komen in de verdrukking.

2. De tijdgeest wordt vervolgens bepaald door het economistisch denken. Alles moet gemeten worden. Meten is weten. Onderwijs moet opbrengsten leveren en liefst snel. De kortste weg is de beste. Weg met het tijdrovende proefondervindelijk verkennen. Minder tijd voor gym, voor wereldverkenning, voor kunstzinnige vorming.

3. Een ander product van de huidige tijdgeest is het zogeheten Nieuwe Leren. Voortgekomen uit teleurstelling over het huidige onderwijsklimaat, lijkt het tot in de woordkeus bedriegelijk veel op het freinetonderwijs: naast nieuw leren gebruikt men soms de freinetterm natuurlijk leren. De verschillen tussen het Nieuwe Leren en de freinetpedagogie zijn echter groter dan de overeenkomsten.

Al deze ontwikkelingen gaan aan freinetscholen niet voorbij. De druk van ouders en inspectie om mee te buigen, kan heel groot worden. Zowel voor doorgewinterde als beginnende of pas afgestudeerde freinetwerkers kan het moeilijker worden hun idealen trouw te blijven.

 

Reflectie

Als team overleggen regelmatig met elkaar, het bestuur en ouders over het schoolconcept. Onze visie is te vinden in onze schooldocumenten, die afdoende antwoord geven op de vragen die ouders en overheid aan ons stellen.

 

KENMERK 24: De freinetpedagogie is actueel, optimistisch en heeft onze tijd veel te bieden.

 

Uitwerking

In een aantal opzichten kan de freinet-pedagogie en kunnen de freinet-beweging en freinetwerkers een belangrijke bijdrage leveren aan actuele onderwijsdiscussies, zoals:

  • De huidige samenleving vraagt om ondernemende mensen die kunnen samenwerken. Op freinet-scholen gebeurt dat dagelijks.. Bijvoorbeeld door de klassenorganisatie (coöperatie), kinderen zelf een klassenkas laten beheren.

  • De overheid wil dat het vak Techniek meer aandacht krijgt in de basisschool. In de freinetpedagogie, de pedagogie van de arbeid, heeft techniek altijd al een prominente plaats ingenomen.

  • Hetzelfde geldt voor de discussie over leren leren, het creëren van een krachtige leeromgeving, het nieuwe leren. Freinet’s opvattingen over natuurlijk leren door al doende uitproberen (tâtonnement expérimental) zijn actueler dan ooit.

De klas als leef- en werkgemeenschap, zelfbestuur en zelfbeheer, klassenkas, muurkrant, klassenvergadering, de klas als proeftuin en oefenplek voor verantwoordelijk en democratisch handelen bieden meer perspectief dan weer een nieuw vak als Burgerschapskunde.

Uit de geconstateerde actualiteit van de Freinetpedagogie kun je hoop en optimisme putten, het debat aangaan en je niet in een hoek laten drukken.
Geef nooit de moed op. Ziekte, verburgerlijking, ouderdom kunnen die moed misschien ooit temperen. En als van hogerhand geprobeerd wordt je élan te doven, vind je, als je slim en tactvol bent, vast wel omweggetjes om de obstakels te vermijden, en toch koers te houden.

Dit optimisme is de draad van Ariadne die al onze Pedagogische Kenmerken met elkaar verbindt.